door Danielle Kneppel | nov 24, 2020 | Geen categorie
Help! Mijn werknemer verhuist naar Duitsland…..
Op zich iets dat met enige regelmaat voorkomt. Nederlanders kopen regelmatig een voor Nederlandse begrippen goedkoop huis in Duitsland en gaan daar vervolgens wonen. Niets aan de hand voor de Nederlandse werkgever zou je zeggen. A fact of life. Toch is dat niet helemaal waar helaas. Stel de Nederlandse werknemer disfunctioneert of er is een andere grond om het dienstverband te willen beëindigen waarvoor je in Nederland met een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter zou uitkomen. Na de verhuizing is dat ontbindingsverzoek nog wel mogelijk, echter is de Nederlandse kantonrechter daarvoor internationaal niet meer bevoegd! De Europese wetgever heeft bepaald dat voor gerechtelijke procedures in arbeidszaken van de werkgever tegen de werknemer alleen de rechter van de woonplaats van de werknemer nog internationaal bevoegd is. Dat betekent dus dat een dergelijk ontbindingsverzoek zou moeten worden ingediend bij het bevoegde Duitse Arbeitsgericht. Op zich duidelijk zou je zeggen. Deze regel leidt echter tot tal van problemen. Ga maar na, je moet een dergelijk ontbindingsverzoek indienen bij een rechter die een dergelijke procedure in zijn eigen recht helemaal niet kent. De rechter dient dat verzoek vervolgens ook nog eens te beoordelen naar het op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde Nederlandse arbeidsrecht dat hij ook niet kent. Dat is temeer een probleem, nu het Duitse en Nederlandse arbeidsrecht zeer sterk van elkaar verschillen. Leg een Duits Arbeitsgericht de werking van het toch al ingewikkelde Nederlandse ontslagrecht maar eens uit….. Daar waar je nog zelf invloed hebt op de helderheid waarmee je de Duitse rechter over de werking van het Nederlands ontslagrecht informeert en hem de “bouwstenen” kunt aanreiken om tot een beslissing te komen, is er een factor waar je helaas weinig invloed op hebt en dat is de factor tijd! Een Arbeitsgerichtsprozess in Duitsland duurt, zeker naar Nederlandse begrippen, in verband met de manier waarop deze procedure in Duitsland is opgetuigd, relatief lang. Als het dan ook nog een procedure betreft waarin een rechter Nederlands recht moet toepassen, leidt dat niet zelden tot extra vertraging. Alle genoemde omstandigheden en met name de factor tijd, helpen de werknemer vaak in zijn onderhandelingspositie tegen de werkgever. In die onderhandelingen mogen overigens bij het overleg over een schikking de verschillen tussen het Duitse Arbeitslosengesetz en de Nederlandse Werkloosheidswet niet worden vergeten! Voor hulp in een dergelijke kwestie ben ik u graag behulpzaam.
Mr Jos Janssen
Advocaat(Groningen) en Rechtsanwalt (Hamburg)
FORUM Advocaten & Rechtsanwalt
Hereweg 95b
9721AA Groningen
0031 (0)50 3052074
0031 (0)6 21822788
janssen@forumlaw.nl
door Danielle Kneppel | mrt 15, 2020 | algemeen, Geen categorie
Zojuist is bekend geworden dat de scholen morgen dicht gaan. Na de oproep om in heel Nederland zoveel mogelijk thuis te werken, volgt een nieuwe maatregel tegen de (snelle) verspreiding van het coronavirus. Wat betekent dit voor werkend Nederland en het recht op loon?
Werknemer blijft thuis
De werknemer die in navolging van de richtlijnen van de Rijksoverheid (RIVM) of de GGD thuis blijft, ziek of niet ziek, heeft in beginsel recht op doorbetaling van loon. De wet bepaalt sinds 1 januari 2020 dat een werknemer recht heeft op loon indien deze niet werkt, tenzij de oorzaak van het niet kunnen werken in redelijkheid voor risico van de werknemer behoort te komen. De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de werkgever zorg moet dragen voor een veilige werkomgeving. Daarmee ligt het risico van het niet kunnen werken bij de werkgever en niet bij de werknemer. Dat neemt niet weg dat de werkgever de werknemer kan opdragen thuis te werken. Een werknemer die thuis kan werken en dat weigert, heeft geen recht op loon.
Wat betekent dit nu voor werknemers van wie de kinderen morgen (ook) thuis blijven. Hiervoor dient een onderscheid te worden gemaakt tussen werknemers met kinderen die ziek zijn en kinderen die niet ziek zijn.
Werknemer blijft thuis voor de zorg van zijn zieke kind(eren)
Werknemers die niet kunnen werken omdat hun kind ziek thuis is, kunnen aanspraak maken op kortdurend zorgverlof. Het gaat om het bieden van noodzakelijke zorg, die niet op een andere wijze kan worden vormgegeven. Bij kortdurend zorgverlof bestaat recht op 70% van het loon. Het verlof kan maximaal twee weken duren. Is langere zorg nodig? Dan kan aanspraak bestaan op langdurig zorgverlof. Langdurig zorgverlof geeft geen recht op doorbetaling van loon.
In cao’s kunnen regels zijn opgenomen met betrekking tot (doorbetaling bij) kort en/of langdurig zorgverlof.
Werknemer blijft thuis voor de zorg van zijn kind(eren)
De wet bepaalt dat werknemers onder bepaalde omstandigheden recht hebben op calamiteitenverlof, onder andere bij onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen. Het plotselinge besluit tot sluiting van alle scholen, behoort tot een van deze omstandigheden. Hierbij wordt wel van de werknemer verwacht dat hij er alles aan doet om de ontstane situatie op te heffen, dus de opvang op een andere wijze te regelen. Het verlof geeft recht op volledige doorbetaling van loon en duurt zolang als redelijkerwijs noodzakelijk, doorgaans één tot twee dagen (afwijkingen bij cao zijn mogelijk). Indien opvang niet op een andere wijze geregeld kan worden, zal de werknemer andere afspraken moeten maken met de werkgever, bijvoorbeeld over flexibel (thuis)werken of het opnemen van (on)betaald verlof.
Compensatie loon werkgever
Wanneer gedurende een periode van minimaal 2 tot maximaal 24 weken door of vanwege het coronavirus ten minste 20% werk of omzet afneemt of de verwachting daartoe bestaat, kan een vergunning worden aangevraagd voor werktijdverkorting. Met die vergunning kunnen werknemers voor wie een loondoorbetalingsverplichting bestaat een WW-uitkering aanvragen.
door Danielle Kneppel | jan 22, 2020 | algemeen, Geen categorie
Per 1 januari 2020 gaat er het een en ander veranderen rondom de partneralimentatie. De duur wordt teruggebracht en de fiscale aftrekbaarheid stapsgewijs beperkt. Wie wordt er beter van de wijzigingen: de betaler, de ontvanger of de schatkist?
Vanuit de praktijk krijg ik de indruk dat de burger niet altijd een juist beeld heeft van hoe een regeling rondom partneralimentatie in elkaar zit. Daarom eerst een korte uitleg. Wanneer een van beide partners na echtscheiding niet genoeg inkomsten heeft om van te leven moet de andere bijdragen in de kosten. Niet iedere ex-partner die minder verdient krijgt partneralimentatie. Alimentatie voor kinderen gaat altijd voor, alleen als iemand daarna nog ruimte in de portemonnee over heeft kan gedacht worden aan partneralimentatie.
Veranderende opvattingen
Indien een rechter een vraagstuk van partneralimentatie onder ogen krijgt, is niet alleen belangrijk wat de alimentatievrager nodig heeft per maand, maar vooral wat de alimentatievrager hiervan zelf verdient of kan verdienen. Dit laatste betekent dat van een alimentatievrager wordt verwacht dat deze zich, zo goed als mogelijk, inspant eigen inkomen te verdienen. Deze inspanningsplicht is in de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden en moet ook worden aangetoond.
De inspanningsplicht is het uitvloeisel van de huidige maatschappelijke opvatting dat iedereen waar mogelijk in het eigen levensonderhoud moet voorzien. De aankomende verkorting van de wettelijke maximale termijn is ook een uitvloeisel van de veranderende maatschappelijke opvattingen. Voor scheidingen vanaf 1 januari 2020 wordt de duur van de partneralimentatie teruggebracht van twaalf jaar tot de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaar. Hierop zijn uitzonderingen wanneer de kinderen jonger zijn dan twaalf jaar, er sprake is van een huwelijk van minimaal vijftien jaar of van een lang huwelijk met ex-partners die geboren zijn voor 1970. In schrijnende gevallen houdt de rechter het laatste woord. En ook mogen partijen nog steeds in onderling overleg een afwijkende termijn afspreken.
Fiscale aftrekbaarheid
Vanaf 1 januari 2020 verandert daarnaast ook de fiscale aftrek van partneralimentatie. Alimentatiebetalers mogen partneralimentatie van de belasting aftrekken. Nu is de betaalde partneralimentatie nog aftrekbaar tegen maximaal 51,75 procent, maar dit tarief daalt stapsgewijs naar 37,05 procent in 2023. Bij het vaststellen van de hoogte van de alimentatie wordt rekening gehouden met de draagkracht van de betaler. Omdat betalers van de alimentatie vanaf 2020 minder fiscaal voordeel hebben, neemt hun draagkracht af. Dit kan een geldige reden zijn de rechter om een verlaging van de partneralimentatie te vragen. Dat kan honderden tot duizenden euro’s per jaar schelen.
De alimentatieontvanger moet de partneralimentatie in de aangifte inkomstenbelasting opgeven als inkomen en moet er inkomstenbelasting over betalen. De hoogte van de ontvangen alimentatie is van invloed op het al dan niet ontvangen van bijvoorbeeld huur- en/of zorgtoeslag. Het lager vaststellen van de partneralimentatie betekent dat eventuele toeslagen zullen stijgen.
Wie betaalt de rekening?
Het beperken van de aftrekpost van betaalde partneralimentatie tot het lage tarief levert de schatkist in 2021 43 miljoen euro op, meldt het kabinet. Het toenemende beroep op toeslagen zal de schatkist daarentegen juist meer geld gaan kosten. En vergeet daarbij niet de toename van het aantal rechtszaken als gevolg van de verzoeken tot alimentatieverlaging door de alimentatiebetalers. En dat terwijl de rechtspraak al overbelast is. Ook het aantal mensen dat een beroep moet doen op gesubsidieerde rechtsbijstand zal, in strijd met de plannen van minister Dekker, toenemen. Vooralsnog lijkt de schatkist dan ook de dupe van dit onderdeel van de nieuwe regeling.
En wie is de dupe van de verkorting van de alimentatietermijn? De gekozen regeling stimuleert alimentatieontvangers om minder afhankelijk te zijn van de ex-partner en eerder een eigen toekomst op te bouwen. Hiermee wordt de emancipatie gediend en wordt er gestuurd op een grotere arbeidsparticipatie. Iets wat zeker te prijzen valt. De vraag is alleen of er genoeg extra werk beschikbaar is om de alimentatieontvanger binnen vijf jaar in het eigen levensonderhoud te laten voorzien. Mocht dat niet lukken, dan zal toch de schatkist weer aangesproken moeten worden om mensen van een bestaansminimum te voorzien.
Kortom, de nieuwe regels zorgen voor veel onrust in alimentatieland tegen wellicht een hoge prijs voor de schatkist.