Vermogensbelasting Box 3

Vermogensbelasting Box 3

Hebt u een vakantiehuis, een voor uw studerende kinderen aangeschafte woning of een vastgoedportefeuille in box 3? Ons advies is bezwaar te maken tegen enorme belastingaanslagen die u in de loop van 2024 kunt verwachten. De wetgeving is voor bezit in box 3 dusdanig veranderd, dat u rekening moet houden met een aanzienlijk hogere belastingaanslag dan u gewend was.

Lees verder over Vermogensbelasting Box 3

 

Alle winkeliers opgelet!  Prijsacties met alcoholhoudende producten worden aan banden gelegd.

Alle winkeliers opgelet! Prijsacties met alcoholhoudende producten worden aan banden gelegd.

Naar verwachting zullen per 1 juli aanstaande de Alcoholwet en het Alcoholbesluit in werking treden. Hiermee wordt de Drank- en Horecawet gewijzigd en zal een aantal Amvb’s vervangen worden. De wetgever heeft gekozen voor een nieuwe naam, omdat deze beter zou aansluiten bij de inhoud en de strekking van de wet. De centrale overheid ziet het als haar taak om zich in te zetten voor de verbetering van de gezondheid van iedereen. Hier hoort het aanpakken van problematisch alcoholgebruik ook bij, hetgeen resulteert tot een aantal vergaande maatregelen. In deze blog bespreek ik een van deze maatregelen, namelijk het verbod op prijsacties.

Welke prijsacties zijn straks verboden?

Op grond van artikel 2a van de Alcoholwet is het niet langer toegestaan om prijsacties te organiseren met meer dan 25% korting.  Dit verbod ziet niet louter op kortingen die hoger zijn dan 25%, maar ook op acties zoals “twee voor de prijs van één” en “2e product gratis”. Hetgeen per 1 juli aanstaande ook verboden is, is het wekken van een suggestie dat de consument meer korting krijgt dan 25%. Hierbij kun je denken aan acties waarbij de adviesprijs wordt vermeld naast de verkoopprijs. Verder geldt dit verbod ook wanneer de korting niet wordt vermeld door bijvoorbeeld alleen “nu” of “de laatste kans” te vermelden en de prijs lager is dan 75% van de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd.

De mogelijkheid van de regulering van prijsacties voor alcohol is overigens niet nieuw.  De gemeente heeft nu ook de mogelijkheid om prijsacties van meer dan 30% korting te verbieden in de APV. Er zijn echter maar heel weinig gemeenten die gebruik hebben gemaakt van deze bevoegdheid, zodat de wetgever heeft gemeend het heft in eigen handen te moeten nemen. De welbekende “happy hour” in de lokale kroeg of discotheek kan op grond van de huidige wetgeving ook aan banden worden gelegd door de gemeente. Deze bevoegdheid blijft overigens bestaan na de inwerkingtreding van de Alcoholwet.

Voor wie geldt het verbod?

Dit verbod geldt voor bedrijfsmatige verkoop van alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan de supermarkt en de lokale slijter, maar ook aan telefonische- en online-verkoop. Hierbij is dus niet van belang of bezorging plaatsvindt op het huisadres dan wel bij een afhaalpunt.

Hoe zit het met de handhaving?

Daar waar regels worden gesteld, moet ook de handhaving hiervan worden geregeld. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zal verantwoordelijk zijn voor het toezicht en de handhaving van deze regel terwijl de gemeente een signaalfunctie zal krijgen. De NVWA heeft aangegeven binnenkort te zullen komen met de beleidsregel over de invulling van deze taak, het zogenaamde “interventiebeleid”.  Na de publicatie zal ook meer bekend worden over de sancties die gaan gelden bij overtreding van het artikel. Daarnaast zal iedereen die een overtreding ziet gebeuren via de bekende “kliklijn” van de NVWA een melding kunnen doen.

Deze maatregel is een van de vele maatregelen die de overheid neemt in het kader van het Nationaal Preventieakkoord waarin meer dan 200 afspraken staan om Nederland gezonder te maken.

De nieuwe Kattenbrug: waarom ligt de bouw nu stil?

De nieuwe Kattenbrug: waarom ligt de bouw nu stil?

Voor omwonenden moet het een doorn in het oog zijn: een groot bouwval midden in Stad ter plaatse waar de nieuwe Kattenbrug aangelegd zou worden.  De hoogste bestuursrechter heeft de bouw van deze brug kortgeleden stilgelegd omdat de vergunning niet in orde was. In de media is inmiddels veel geschreven over deze kwestie en ik heb hier veel vragen over gekregen. In deze blog zal ik daarom een poging wagen om in begrijpelijke taal uit te leggen hoe de (juridische) vork in de steel zit.  

De vergunning

De nieuwe Kattenbrug wordt gebouwd in opdracht van de gemeente Groningen. Voor de bouw van de nieuwe brug heeft het college van B&W aan de gemeente een vergunning verleend. Dit lijkt alsof de gemeente een vergunning verleend heeft aan zichzelf en in feite is dit ook het geval, maar dit neemt niet weg dat tegen de vergunning kan worden opgekomen, zoals ook is gebeurd.

Alle omwonenden die directe gevolgen van het bouwplan ondervinden kunnen tegen de vergunning bezwaar maken. Zolang de bezwaartermijn loopt is de vergunning niet definitief omdat in dat geval een kans bestaat dat de vergunning alsnog wordt ingetrokken of vernietigd.

Het brengt risico’s met zich als de vergunninghouder (hier: de gemeente) gaat bouwen terwijl tegen de vergunning een procedure aanhangig is.  Mocht de vergunning alsnog sneuvelen in de procedure dan kan dit mogelijk betekenen dat de uitgevoerde werkzaamheden door de vergunninghouder ongedaan gemaakt moeten worden. De kosten hiervan komen voor de rekening van de vergunninghouder, oftewel “wie bouwt, rouwt”.

Tegelijkertijd kan het wachten op het definitief einde van de procedure soms heel lang duren. Tegen de vergunning staat bezwaar open, tegen de beslissing op bezwaar kan beroep worden ingediend bij de rechtbank en de tegen de uitspraak van de rechtbank staat weer hoger beroep open. De vergunninghouder moet daarom soms wel drie jaar wachten op een definitieve vergunning. De verleiding om te beginnen met de bouw is dan ook groot. In het geval van de nieuwe Kattenbrug heeft de gemeente de verleiding niet kunnen weerstaan en is besloten dat de bouw van de brug kon beginnen ondanks de mogelijkheid dat hoger beroep zal worden ingesteld. Welke omstandigheden ten grondslag hebben gelegen aan deze afweging is mij niet bekend. Ik vermoed wel dat het oordeel van de rechtbank – waarover hierna meer – hier een grote rol in heeft gespeeld.

 De procedure

Tegen de vergunning is dus bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard waarna door de bezwaarde beroep is ingediend bij de rechtbank. In deze procedure is aangevoerd dat de vergunning in strijd was met de regels van het bestemmingsplan.  In het bestemmingsplan is namelijk niet voorzien in de aantekening “verkeer” op de plaats waar de nieuwe brug moet komen.  Ter plaatse van de brug is uitsluitend de bestemming “water” ingetekend en deze bestemming staat geen verkeersbrug toe.

De rechtbank vond echter niet dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan. Wel was de rechtbank van oordeel dat in de vergunning hier ten onrechte niets over is opgeschreven zodat onvoldoende gemotiveerd was dat aan de regels van het bestemmingsplan was voldaan. De vergunning was gebrekkig maar niet dusdanig gebrekkig dat de bouw moest worden stopgezet, aldus de rechtbank.

Omdat de werkzaamheden ondanks de lopende procedure zijn gestart, heeft de bezwaarde de hoogste bestuursrechter verzocht de werkzaamheden stil te leggen. Een dergelijk verzoek wordt toegewezen als kan worden getwijfeld aan de juistheid van de uitspraak van de rechtbank.  Dit betreft steeds een tijdelijke maatregel die genomen wordt in afwachting van de uitkomst van de procedure.

De hoogste bestuursrechter was het niet met de rechtbank eens. De vergunning is naar het voorlopig oordeel in strijd met het bestemmingsplan en de werkzaamheden zijn daarom stilgelegd. Dit betekent echter niet dat de gemeente de uitgevoerde werkzaamheden ongedaan moet maken en dat de nieuwe brug er niet komt.  Het college kan een nieuwe vergunning afgeven zolang hierin goed wordt gemotiveerd dat de brug – ondanks dat deze in strijd is met het bestemmingsplan – er toch kan komen. De gemeenteraad kan zelfs een nieuw bestemmingsplan vaststellen, mocht dit nodig zijn.

Deze casus wordt aldus vervolgd en ik verwacht dat uit het vervolg pijnlijk duidelijk zal worden hoe lastig het is een ruimtelijke ontwikkeling blijvend tegen te houden als de vergunning eenmaal is verleend en met de bouw is begonnen. Het individueel belang verliest het vaak van het algemeen belang en overwinningen zoals hier leiden weliswaar tot uitstel maar vaak niet tot afstel omdat het huiswerk kan worden overgedaan.

DEEL 3 BLOGREEKS “SCHADEVERGOEDING EN MIJNBOUW IN GRONINGEN”: Vergoeding van schade

DEEL 3 BLOGREEKS “SCHADEVERGOEDING EN MIJNBOUW IN GRONINGEN”: Vergoeding van schade

In deze blogreeks besteden wij uitgebreid aandacht aan de problematiek die in de afgelopen jaren en nu nog steeds zeer goed voelbaar is in de provincies Groningen en Drenthe. Aardbevingsschade blijft de gemoederen bezighouden. Ons kantoor heeft zowel kennis als ervaring op het gebied van aardbevingsschade en de afwikkeling hiervan.  In deze blog zullen wij stilstaan bij de diverse schadeposten, die voor vergoeding in aanmerking komen.

Fysieke schade

Bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: het IMG) kunnen aanvragen worden ingediend voor twee soorten schadevergoedingen, namelijk vergoeding van de fysieke schade aan een gebouw of een werk en/of vergoeding van schade bestaande uit waardedaling. Het IMG is nog bezig met het vaststellen van de werkwijze voor vergoeding van de immateriële schade. De aanvragen hiervoor kunnen nog niet worden ingediend. In deze blog staan de fysieke schade en de bijkomende kosten centraal.

Nadat de aanvraag is ingediend, benoemt het IMG een deskundige die de schade beoordeelt en de kosten van herstel van de schade vaststelt. Komt de deskundige tot de conclusie dat de schade het gevolg is van mijnbouwactiviteiten of kan de oorzaak van de schade niet worden vastgesteld, dan komt de fysieke schade in aanmerking voor vergoeding.

Naast deze “volledige” beoordeling door een deskundige is het mogelijk de kosten van herstel te laten begroten door een aannemer. Dit betreft de zogenaamde aannemersvariant. Als de aanvrager hiervoor kiest, dan benoemt het IMG een aannemer die de kosten van herstel begroot. Het voordeel is dat de aannemer de situatie reeds kent, wanneer de schade daadwerkelijk hersteld moet worden.

Voor de vergoeding van de fysieke schade geldt, dat alle materiële schade die het gevolg is van de fysieke schade voor vergoeding in aanmerking komt. In de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: de werkwijze) worden de verschillende soorten schade – oftewel bijkomende kosten – die in aanmerking komen voor vergoeding, benoemd. De eerste en belangrijkste voorwaarde voor de vergoeding van de bijkomende kosten is wel, dat sprake moet zijn van fysieke schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Zonder deze schade komen de bijkomende kosten niet in aanmerking voor vergoeding.

De bijkomende kosten

Het IMG maakt voor een aantal bijkomende kosten gebruik van de zogenaamde forfaitaire vergoeding. Dit betekent dan voor deze kosten niet wordt uitgegaan van de werkelijke kosten, maar van de veronderstelde kosten. Hierbij kan de aanvrager denken aan de vergoeding voor het thuis blijven in verband met de schadeopname of schadeherstel. Deze vergoeding bedraagt € 95 per dagdeel. Daarnaast kan de aanvrager aanspraak maken op vergoeding van de schoonmaakkosten van € 150 per schademelding. Mocht de aanvrager reiskosten hebben moeten maken in verband met de schade, dan komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking voor een bedrag van € 0,26 per kilometer.

Naast de voornoemde bijkomende kosten, komen de volgende schadeposten voor vergoeding in aanmerking: inboedel- en tuinschade, verhuiskosten, opslagkosten en overnachtingskosten. Voor deze schades geldt dat de aanvrager moet bewijzen dat de kosten zijn gemaakt alsook de hoogte van deze kosten moet nader onderbouwd worden met bewijs.

De aanvrager kan zich gedurende de procedure laten begeleiden door een (juridische) adviseur. Deze adviseur kan bijvoorbeeld helpen met het opstellen van de zienswijze naar aanleiding van het adviesrapport van de deskundige. Voor vergoeding van deze kosten geldt de zogenaamde “dubbele redelijkheidstoets”. De aanvrager heeft in redelijkheid deze kosten kunnen maken en de hoogte van de kosten moet redelijk zijn. Uit de werkwijze blijkt, dat het uurtarief van € 95 voor advies en begeleiding als redelijk wordt gezien. Is er sprake van juridische bijstand, dan is een uurtarief van € 175 per uur volgens het IMG redelijk. Het IMG vergoedt in principe maximaal 20 uren aan (juridische) begeleiding in de aanvraagfase. Hiervan kan onder bijzondere omstandigheden worden afgeweken.

Tot slot komt de aanvrager in aanmerking voor de overlastvergoeding. De overlastvergoeding is bedoeld als vergoeding van de immateriële schade. De overlastvergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van € 250 indien de vergoeding voor de fysieke schade een bedrag tot € 10.000 beloopt en op € 500 indien de fysieke schade genoemd bedrag te boven gaat. De overlastvergoeding wordt verhoogd met een bedrag van € 250 indien, buiten de schuld van de aanvrager meer dan één jaar sinds de dag waarop de aanvraag is ingediend daarop wordt beslist of met € 500 indien dit meer dan twee jaar in beslag heeft genomen.

Aandachtspunten voor de aanvrager

  • De vergoeding van de bijkomende kosten betreft een bevoegdheid van het IMG en is dus geen verplichting. De aanvrager doet er goed aan uitdrukkelijk om vergoeding van de specifieke bijkomende kosten te vragen. Dit hoeft overigens niet direct bij de aanvraag van de vergoeding van de fysieke schade, maar kan ook later, bij een afzonderlijke aanvraag. Sterker nog, sommige kosten worden pas gemaakt in verband met het schadeherstel. De aanvraag kan in beginsel worden gedaan binnen 5 jaren nadat de kosten zijn gemaakt.
  • De aanvrager doet er goed aan van de (juridische) adviseur een gespecificeerde factuur te verlangen.
  • Bij het maken van de kosten dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat de kosten alleen dan kunnen worden vergoed, als sprake is van fysieke schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Het is dan ook aan te raden met de (juridische) adviseur af te spreken dat gewerkt wordt op basis van no-cure-no-pay.
  • De gemaakte kosten en de hoogte hiervan dienen – indien mogelijk – gedocumenteerd te zijn. Dit vergroot de kans dat de kosten ook daadwerkelijk worden vergoed.
  • Ook andere soorten materiële schade, die niet in de werkwijze zijn benoemd en die het gevolg zijn van de fysieke schade, komen in aanmerking voor vergoeding. Hierbij kan gedacht worden aan schade als gevolg van het niet kunnen verhuren van de woning in verband met opname- en/of herstelwerkzaamheden.

In onze blogs behandelen wij de algemene vragen, die wij zelf vaak tegenkomen. Mocht u te maken met een specifiek probleem in het kader van een procedure bij de IMG, neem dan gerust contact op met Anna Kwint via kwint@forumlaw.nl

DEEL 2 BLOGREEKS “SCHADEVERGOEDING EN MIJNBOUW IN GRONINGEN”:  Beslistermijn en dwangsommen

DEEL 2 BLOGREEKS “SCHADEVERGOEDING EN MIJNBOUW IN GRONINGEN”: Beslistermijn en dwangsommen

In deze blogreeks besteden wij uitgebreid aandacht aan de problematiek die in de afgelopen jaren en nu nog steeds zeer goed voelbaar is in de provincies Groningen en Drenthe. Aardbevingsschade blijft de gemoederen bezighouden. Ons kantoor heeft zowel kennis als ervaring op het gebied van aardbevingsschade en de afwikkeling hiervan.  In deze blog staan wij stil bij de beslistermijnen en de bescherming die de aanvrager toekomt op het moment dat de gevraagde beslissing niet op tijd wordt genomen.

Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: het IMG) heeft op de eigen website de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: de werkwijze) gepubliceerd. De werkwijze bevat procedureregels die van toepassing zijn op de afhandeling van de aanvragen voor schadevergoeding. In de regels van de werkwijze is niet aangegeven binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld. In de toelichting op deze regels valt te lezen dat het IMG in beginsel een beslistermijn hanteert van acht weken. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat een aanvraag binnen een redelijke termijn dient te worden afgehandeld. Een beslistermijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag wordt in ieder geval als redelijk geacht. De beslissing volgt echter nooit in acht weken. Sterker nog, het IMG gaat ervan uit dat de behandeling van een aanvraag soms wel een jaar of zelfs twee jaar in beslag kan nemen.

Mogelijkheden voor opschorting van de beslistermijn

De beslistermijn van acht weken kan door het IMG worden opgeschort. In het geval de aanvraag niet volledig is en het IMG van de aanvrager aanvullende gegevens verlangt, wordt de beslistermijn opgeschort gedurende de periode die de aanvrager nodig heeft de aanvraag aan te vullen. De duur van deze opschorting is dus afhankelijk van de aanvrager zelf.  Het is daarom van belang dat de aanvrager in ieder geval de in artikel 1.1 van de werkwijze genoemde gegevens bij de aanvraag voegt, zodat onnodige vertraging wordt voorkomen.

De beslistermijn kan ook opgeschort worden wanneer de aanvrager hiermee instemt.

Daarnaast is opschorting van de beslistermijn mogelijk wanneer het aan de aanvrager toe te rekenen is dat de aanvraag niet op tijd kan worden afgehandeld. Denk hierbij aan de situatie waarbij de aanvrager kort na de aanvraag te hebben gedaan op vakantie gaat waardoor het niet mogelijk is op korte termijn een afspraak te maken met de deskundige voor de opname.

Tot slot is opschorting van de beslistermijn mogelijk in het geval sprake is van overmacht aan de zijde van het IMG. Het feit dat het IMG te maken heeft met heel veel aanvragen levert overigens geen overmacht op en rechtvaardigt opschorting van de beslistermijn niet. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin de adviseur zijn advies niet op tijd klaar heeft. Ook dan dient het IMG binnen de beslistermijn een beslissing te nemen. Van overmacht is niet snel sprake.  Een recent voorbeeld zijn de lockdown maatregelen in 2020. Deze maatregelen zijn door de hoogste bestuursrechter als overmacht aangemerkt, die in 2020 gedurende twee maanden aan de orde is geweest (ECLI:NL:RVS:2020:2949).

 Zienswijzen

Uit de werkwijze blijkt dat de aanvrager op meerdere momenten in de procedure door het IMG in de gelegenheid wordt gesteld zijn of haar zienswijze te geven. De aanvrager mag zijn of haar zienswijze geven ten aanzien van de te benoemen deskundige alsook wanneer het adviesrapport van de deskundige klaar is. De termijn waarbinnen de zienswijze kan worden gegeven is twee weken en de beslistermijn wordt opgeschort vanaf de dag nadat aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn of haar zienswijze te geven tot op de dag de twee weken zijn verstreken, of de dag waarop de zienswijze is gegeven. In het geval de aanvrager geen bedenkingen heeft, is het dus verstandig zo snel als mogelijk een instemmende zienswijze te geven, zodat de beslistermijn weer gaat lopen. Zodoende wordt onnodige vertraging voorkomen.

Beslistermijn is verlopen, maar er is nog steeds geen beslissing. Wat nu?

Wanneer de beslistermijn is verlopen, is het IMG in beginsel verplicht een beslissing te nemen. Doet het IMG dit niet, dan kan de aanvrager een zogenaamde ingebrekestelling sturen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het formulier dat door de Rijksoverheid ter beschikking is gesteld. Het IMG heeft na ontvangst hiervan nog twee weken de tijd om een beslissing te nemen.  Blijft het IMG ook na deze twee weken in gebreke, dan kan de aanvrager aanspraak maken op een dwangsom tot op het moment de beslissing is genomen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag. De dwangsom loopt uiterlijk 42 dagen en bedraagt maximaal € 1442. Daarnaast is het voor de aanvrager mogelijk beroep in te stellen bij de rechtbank tegen de zogenaamde fictieve weigering. De rechter kan op verzoek van de aanvrager zelfs nog een hogere dwangsom vaststellen, mocht dit nodig zijn.

Voor de bezwaarprocedure gelden andere termijnen dan voor de aanvraag. Echter, de mogelijkheid het IMG in gebreke te stellen wanneer de beslissing ten onrechte uitblijft bestaat ook in bezwaar.

Overlastvergoeding

Het IMG houdt er rekening mee dat behandeling van de aanvraag langer dan een jaar (en in sommige gevallen zelfs twee jaar) kan duren. Mocht het zo zijn dat de behandeling van de aanvraag langer dan een jaar heeft geduurd, dan kan de aanvrager een zogenaamde overlastvergoeding van € 250 toegekend krijgen. In geval de aanvraag langer dan twee jaar in behandeling is geweest wordt in beginsel een vergoeding toegekend van € 500. Deze vergoeding staat overigens volledig los van de eerdergenoemde dwangsommen.

In onze blogs behandelen wij de algemene vragen, die wij zelf vaak tegenkomen. Mocht u te maken met een specifiek probleem in het kader van een procedure bij de IMG, neem dan gerust contact op met Anna Kwint via kwint@forumlaw.nl.

DEEL 1 BLOGREEKS “SCHADEVERGOEDING EN MIJNBOUW IN GRONINGEN”: De toepassing van het bewijsvermoeden

DEEL 1 BLOGREEKS “SCHADEVERGOEDING EN MIJNBOUW IN GRONINGEN”: De toepassing van het bewijsvermoeden

In deze blogreeks zullen wij uitgebreid aandacht besteden aan de problematiek die in de afgelopen jaren en nu nog steeds zeer goed voelbaar is in de provincies Groningen en Drenthe. Aardbevingsschade blijft de gemoederen bezig houden. Ons kantoor heeft zowel kennis als ervaring op het gebied van aardbevingsschade en de afwikkeling hiervan.  In deze blog zullen wij stilstaan bij het bewijsvermoeden en de concrete invulling hiervan in de praktijk.  

Het bewijsvermoeden 

Quod erat demonstrandum, oftewel: de bewijslast ligt bij hem die iets beweert, is een oude hoofdregel die tot op de dag van vandaag geldend recht is. In beginsel is het ook meer dan redelijk dat degene die iets wil, moet bewijzen hier recht op te hebben. Echter, deze hoofdregel gaat niet in alle gevallen op. Zo is het niet redelijk van de eigenaar van een woning boven het Groningenveld het bewijs te verlangen van de omstandigheid dat de schade aan de woning is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Dit vond de wetgever ook en daarom is er per 1 januari 2017 een zogenaamd bewijsvermoeden in de wet opgenomen. Dit bewijsvermoeden komt erop neer, dat fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar aard veroorzaakt zou kunnen zijn door mijnbouwactiviteiten uit het Groningenveld, ook wordt vermoed daardoor te zijn veroorzaakt. De wetgever vond een afwijking van de hoofdregel gerechtvaardigd, omdat de gemelde schade in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg is van bodembeweging door gaswinning. 

Het bewijsvermoeden staat in het Burgerlijk Wetboek en op grond hiervan is het aan de NAM om aan te tonen dat er geen andere oorzaak is van de schade dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk. Indien de NAM er niet in slaagt te bewijzen dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk, draagt zij daarvan het risico. Dat geldt dus ook indien onduidelijk blijft of de schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Ook in dat geval moet de schade door de NAM worden vergoed. 

Het Besluit Mijnbouwschade Groningen voorziet in een publiekrechtelijke afhandeling van schade. Gedupeerden dienen zich te melden bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG). Het IMG past bij de beoordeling van de aanvragen de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht toe.  

Voor de toepassing van het bewijsvermoeden in bestuursrechtelijke context heeft het IMG advies gevraagd aan het Panel van Deskundigen. Het Panel heeft geadviseerd dat bij de aanvraag voor vergoeding van fysieke schade het bewijsvermoeden wordt geacht te zijn weerlegd indien in een concreet geval evident en aantoonbaar een andere oorzaak als uitsluitende oorzaak voor de fysieke schade valt aan te wijzen. Dit is een iets “strengere” benadering dan het door de wetgever beoogde bewijsvermoeden. Deze benadering past ook goed binnen de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade en wordt geacht meer in het voordeel te zijn van de gedupeerde. Of dit zo is valt nog te bezien.  

 

Hoe werkt het bewijsvermoeden in een concreet geval?  

De gemelde schade wordt in opdracht van het IMG beoordeeld door een deskundige. De deskundige gaat op basis van het bewijsvermoeden in zijn onderzoek ervan uit dat de schade is veroorzaakt door mijnbouw, tenzij sprake is van een andere aanwijsbare oorzaak. Zelfs al is het voor de deskundige aannemelijk dat de schade niet door mijnbouw is veroorzaakt of verergerd, dan nog moet er een andere aanwijsbare oorzaak zijn voor de schade. Zonder deze andere aanwijsbare oorzaak is het bewijsvermoeden niet weerlegd en wordt de schade geacht te zijn veroorzaakt door mijnbouw.  

Is er sprake van een andere aanwijsbare oorzaak voor de schade, dan mag het IMG de bevindingen van de deskundige in een concreet geval niet zomaar overnemen. Het IMG dient te toetsen aan de hand van welke feiten en omstandigheden de deskundige tot de conclusie is gekomen dat met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade valt aan te wijzen. De deskundige dient de motivering in zijn adviesrapport hiervoor voldoende begrijpelijk en specifiek te maken.  

Het IMG acht het bewijsvermoeden pas weerlegd, indien de deskundige een hoge mate van zekerheid heeft over de oorzaak van de door hem aangewezen schade. Dit betekent overigens niet dat de deskundige er 100% zeker van moet zijn wat de oorzaak van de schade is, maar de lat ligt ‘tamelijk hoog’. 

Hebt u ook te maken met schade en komt u hier niet mee verder? Neemt u gerust contact op met

Anna Kwint via kwint@forumlaw.nl