Per 1 januari 2020 gaat er het een en ander veranderen rondom de partneralimentatie. De duur wordt teruggebracht en de fiscale aftrekbaarheid stapsgewijs beperkt. Wie wordt er beter van de wijzigingen: de betaler, de ontvanger of de schatkist?

Vanuit de praktijk krijg ik de indruk dat de burger niet altijd een juist beeld heeft van hoe een regeling rondom partneralimentatie in elkaar zit. Daarom eerst een korte uitleg. Wanneer een van beide partners na echtscheiding niet genoeg inkomsten heeft om van te leven moet de andere bijdragen in de kosten. Niet iedere ex-partner die minder verdient krijgt partneralimentatie. Alimentatie voor kinderen gaat altijd voor, alleen als iemand daarna nog ruimte in de portemonnee over heeft kan gedacht worden aan partneralimentatie.

Veranderende opvattingen

Indien een rechter een vraagstuk van partneralimentatie onder ogen krijgt, is niet alleen belangrijk wat de alimentatievrager nodig heeft per maand, maar vooral wat de alimentatievrager hiervan zelf verdient of kan verdienen. Dit laatste betekent dat van een alimentatievrager wordt verwacht dat deze zich, zo goed als mogelijk, inspant eigen inkomen te verdienen. Deze inspanningsplicht is in de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden en moet ook worden aangetoond.
De inspanningsplicht is het uitvloeisel van de huidige maatschappelijke opvatting dat iedereen waar mogelijk in het eigen levensonderhoud moet voorzien. De aankomende verkorting van de wettelijke maximale termijn is ook een uitvloeisel van de veranderende maatschappelijke opvattingen. Voor scheidingen vanaf 1 januari 2020 wordt de duur van de partneralimentatie teruggebracht van twaalf jaar tot de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaar. Hierop zijn uitzonderingen wanneer de kinderen jonger zijn dan twaalf jaar, er sprake is van een huwelijk van minimaal vijftien jaar of van een lang huwelijk met ex-partners die geboren zijn voor 1970. In schrijnende gevallen houdt de rechter het laatste woord. En ook mogen partijen nog steeds in onderling overleg een afwijkende termijn afspreken.

Fiscale aftrekbaarheid
Vanaf 1 januari 2020 verandert daarnaast ook de fiscale aftrek van partneralimentatie. Alimentatiebetalers mogen partneralimentatie van de belasting aftrekken. Nu is de betaalde partneralimentatie nog aftrekbaar tegen maximaal 51,75 procent, maar dit tarief daalt stapsgewijs naar 37,05 procent in 2023. Bij het vaststellen van de hoogte van de alimentatie wordt rekening gehouden met de draagkracht van de betaler. Omdat betalers van de alimentatie vanaf 2020 minder fiscaal voordeel hebben, neemt hun draagkracht af. Dit kan een geldige reden zijn de rechter om een verlaging van de partneralimentatie te vragen. Dat kan honderden tot duizenden euro’s per jaar schelen.

De alimentatieontvanger moet de partneralimentatie in de aangifte inkomstenbelasting opgeven als inkomen en moet er inkomstenbelasting over betalen. De hoogte van de ontvangen alimentatie is van invloed op het al dan niet ontvangen van bijvoorbeeld huur- en/of zorgtoeslag. Het lager vaststellen van de partneralimentatie betekent dat eventuele toeslagen zullen stijgen.

Wie betaalt de rekening?
Het beperken van de aftrekpost van betaalde partneralimentatie tot het lage tarief levert de schatkist in 2021 43 miljoen euro op, meldt het kabinet. Het toenemende beroep op toeslagen zal de schatkist daarentegen juist meer geld gaan kosten. En vergeet daarbij niet de toename van het aantal rechtszaken als gevolg van de verzoeken tot alimentatieverlaging door de alimentatiebetalers. En dat terwijl de rechtspraak al overbelast is. Ook het aantal mensen dat een beroep moet doen op gesubsidieerde rechtsbijstand zal, in strijd met de plannen van minister Dekker, toenemen. Vooralsnog lijkt de schatkist dan ook de dupe van dit onderdeel van de nieuwe regeling.

En wie is de dupe van de verkorting van de alimentatietermijn? De gekozen regeling stimuleert alimentatieontvangers om minder afhankelijk te zijn van de ex-partner en eerder een eigen toekomst op te bouwen. Hiermee wordt de emancipatie gediend en wordt er gestuurd op een grotere arbeidsparticipatie. Iets wat zeker te prijzen valt. De vraag is alleen of er genoeg extra werk beschikbaar is om de alimentatieontvanger binnen vijf jaar in het eigen levensonderhoud te laten voorzien. Mocht dat niet lukken, dan zal toch de schatkist weer aangesproken moeten worden om mensen van een bestaansminimum te voorzien.

Kortom, de nieuwe regels zorgen voor veel onrust in alimentatieland tegen wellicht een hoge prijs voor de schatkist.