In deze blogreeks zullen wij uitgebreid aandacht besteden aan de problematiek die in de afgelopen jaren en nu nog steeds zeer goed voelbaar is in de provincies Groningen en Drenthe. Aardbevingsschade blijft de gemoederen bezig houden. Ons kantoor heeft zowel kennis als ervaring op het gebied van aardbevingsschade en de afwikkeling hiervan.  In deze blog zullen wij stilstaan bij het bewijsvermoeden en de concrete invulling hiervan in de praktijk.  

Het bewijsvermoeden 

Quod erat demonstrandum, oftewel: de bewijslast ligt bij hem die iets beweert, is een oude hoofdregel die tot op de dag van vandaag geldend recht is. In beginsel is het ook meer dan redelijk dat degene die iets wil, moet bewijzen hier recht op te hebben. Echter, deze hoofdregel gaat niet in alle gevallen op. Zo is het niet redelijk van de eigenaar van een woning boven het Groningenveld het bewijs te verlangen van de omstandigheid dat de schade aan de woning is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Dit vond de wetgever ook en daarom is er per 1 januari 2017 een zogenaamd bewijsvermoeden in de wet opgenomen. Dit bewijsvermoeden komt erop neer, dat fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar aard veroorzaakt zou kunnen zijn door mijnbouwactiviteiten uit het Groningenveld, ook wordt vermoed daardoor te zijn veroorzaakt. De wetgever vond een afwijking van de hoofdregel gerechtvaardigd, omdat de gemelde schade in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg is van bodembeweging door gaswinning. 

Het bewijsvermoeden staat in het Burgerlijk Wetboek en op grond hiervan is het aan de NAM om aan te tonen dat er geen andere oorzaak is van de schade dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk. Indien de NAM er niet in slaagt te bewijzen dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk, draagt zij daarvan het risico. Dat geldt dus ook indien onduidelijk blijft of de schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Ook in dat geval moet de schade door de NAM worden vergoed. 

Het Besluit Mijnbouwschade Groningen voorziet in een publiekrechtelijke afhandeling van schade. Gedupeerden dienen zich te melden bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG). Het IMG past bij de beoordeling van de aanvragen de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht toe.  

Voor de toepassing van het bewijsvermoeden in bestuursrechtelijke context heeft het IMG advies gevraagd aan het Panel van Deskundigen. Het Panel heeft geadviseerd dat bij de aanvraag voor vergoeding van fysieke schade het bewijsvermoeden wordt geacht te zijn weerlegd indien in een concreet geval evident en aantoonbaar een andere oorzaak als uitsluitende oorzaak voor de fysieke schade valt aan te wijzen. Dit is een iets “strengere” benadering dan het door de wetgever beoogde bewijsvermoeden. Deze benadering past ook goed binnen de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade en wordt geacht meer in het voordeel te zijn van de gedupeerde. Of dit zo is valt nog te bezien.  

 

Hoe werkt het bewijsvermoeden in een concreet geval?  

De gemelde schade wordt in opdracht van het IMG beoordeeld door een deskundige. De deskundige gaat op basis van het bewijsvermoeden in zijn onderzoek ervan uit dat de schade is veroorzaakt door mijnbouw, tenzij sprake is van een andere aanwijsbare oorzaak. Zelfs al is het voor de deskundige aannemelijk dat de schade niet door mijnbouw is veroorzaakt of verergerd, dan nog moet er een andere aanwijsbare oorzaak zijn voor de schade. Zonder deze andere aanwijsbare oorzaak is het bewijsvermoeden niet weerlegd en wordt de schade geacht te zijn veroorzaakt door mijnbouw.  

Is er sprake van een andere aanwijsbare oorzaak voor de schade, dan mag het IMG de bevindingen van de deskundige in een concreet geval niet zomaar overnemen. Het IMG dient te toetsen aan de hand van welke feiten en omstandigheden de deskundige tot de conclusie is gekomen dat met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade valt aan te wijzen. De deskundige dient de motivering in zijn adviesrapport hiervoor voldoende begrijpelijk en specifiek te maken.  

Het IMG acht het bewijsvermoeden pas weerlegd, indien de deskundige een hoge mate van zekerheid heeft over de oorzaak van de door hem aangewezen schade. Dit betekent overigens niet dat de deskundige er 100% zeker van moet zijn wat de oorzaak van de schade is, maar de lat ligt ‘tamelijk hoog’. 

Hebt u ook te maken met schade en komt u hier niet mee verder? Neemt u gerust contact op met

Anna Kwint via kwint@forumlaw.nl